Binnen het geslacht Hoefs/Hoes is Batenburg een belangrijke rol gaan spelen doordat kort na 1700 Lambertus Jan Hoefs vanuit Berghem naar Batenburg is getrokken.
De Batenburg-tak is een van de grootste takken van het geslacht Hoefs/Hoes. Vanuit Batenburg zijn in de loop van de eeuwen velen naar elders getrokken, zoals Buurmalsen, Warmond en Haarlem.
De laatste Hoe(f)s die in Batenburg verbleef was Hendrika Catharina Hoes, die daar in 1928 overleed.
Batenburg ligt aan een dode rivierarm van de Maas, een klein stadje in de schaduw van een destijds machtige burcht.
Vroeger was Batenburg veel groter. In de middeleeuwen was het een niet onbelangrijke handelsstad en zelfs lid van de Hanze.
In de 14e en 15e eeuw is Batenburg echter door een hevige brand grotendeels verwoest en daarna op veel kleinere schaal weer opgebouwd.
Batenburg is een zeer oude stad. Uit opgravingen blijkt dat reeds de Romeinen omstreeks het begin van onze jaartelling zich hier hadden gevestigd.
In de tijd van Karel de Grote (circa 800) wordt Batenburg genoemd als "een sterkte" en weer een eeuw later "een seer oude veste".
De overlevering wil dat Batenburg al omstreeks het jaar 1000 stadsrechten heeft gekregen.
Omstreeks 1080 worden de "Heren van Batenburg" vermeld. Door het huwelijk van Johanna Batenburg met Willem van Bronkhorst kwam de heerljkheid in handen van een ander geslacht. Daarna ging het over naar de graaf van Hoorne (1641) en op het einde van de 17e eeuw kwam het in het bezit van de graven van Bentheim en Steinfurt.
Het oorspronkelijke, uit de 12e eeuw daterende, kasteel is, nadat de Fransen het in 1794 in brand hadden gestoken, werkelijk tot een ruïne geworden. De spreuk die vroeger de voorzaal sierde "Godt is mijn Hoorn, Baet en Burch" moet zijn aangebracht in de 17e eeuw.
Drie van de vier gebroeders Bronkhorst ondertekenden in 1566 het z.g. Smeekschrift der Edelen. Twee van hen werden kort daarna door Alva onthoofd.
Batenburg was destijds omringd door brede grachten en had vier poorten, de Maaspoort, de Appelternse poort, de Bergharense poort of Kattenpoort en de Koepoort.
In de laatste helft van de 18e eeuw moet opnieuw een zware brand hebben gewoed, waardoor 60 tot 70 woningen in de as werden gelegd.
Het Land van Maas en Waal, waarin ook Batenburg is gelegen, heeft een veelbewogen geschiedenis achter de rug van talloze overstromingen en van herhaalde invallen door Spaanse, Franse, Duitse en Oostenrijkse legers. Watersnood, talloze gevechten, ziekten van mens en vee, hongersnood en armoe waren normale belevenissen in vroeger eeuwen.
Ook tijdens de 80-jarige oorlog (1568-1648) werd er in deze streken hevig gevochten. In de winter van 1571 breken de dijken door, terwijl het Land van Maas en Waal frontgebied is. Er is hevige watersnood en het platteland wordt niet alleen geteisterd door de Spaanse troepen, maar ook door die van de Verenigde Nederlanden.
In 1580 wordt Gelre staats en behoort dan tot de Unie der Verenigde Nederlanden. In 1582 is Batenburg weer Spaans, doch in 1587 moeten de troepen van de Spanjaard Parma zich weer zover terugtrekken, dat de gevluchte dorpelingen en boeren kunnen terugkeren.
Nog geen vijfde deel heeft de oorlog overleefd. Velen zijn gedood, anderen omgekomen van honger of verdronken door het hoge water.
In 1601 is er weer watersnood. In 1603 heerst de pest in het gehucht Oosterhout aan de Waal. Pas in 1648 is er vrede (van Munster).
In 1662 begeven de dijken het weer en tien jaar later (1672) komen de Verenigde Nederlanden in oorlog met Engeland, Frankrijk en Duitsland. De Franse troepen vallen begin 1672 het Land van Maas en Waal binnen. Alle volwassen mannen krijgen een geweer in de handen gedrukt, maar dat helpt niet veel, de Fransen blijven tot 1674.
In 1789 breekt in Frankrijk de Franse Revolutie uit. Keizer Leopold van Oostenrijk zond een leger.
Blijkbaar werd Batenburg door hen bezet, want de registers van de Nederduits Gereformeerde Kerk van Batenburg vermelden o.a. het begraven in 1792 van "een kint van Jacob Weber, keizerlijk soldaat" en "een kint van een keizerlijk Corporaal, genaamt Supplis".
In 1794 trokken de "sansculotten" het Land van Maas en Waal binnen. Het jaar daarop trokken zij zich weer terug, maar niet nadat zij het machtige kasteel van de heren Bronkhorst te Batenburg in brand hadden gestoken.
De Fransen kwamen echter terug. Op 3 en 4 februari 1799 braken de dijken weer door. Door de felle vorst en de watersnood verloren vele mensen het leven.
In 1804 werd de broer van Napoleon, Lodewijk Bonaparte, koning van Nederland, waardoor de tijden voor vele streken in osn land iets beter werden. Maar in 1810 lijfde Napoleon het land ten zuiden van de Waal in bij Frankrijk.
Het Land van Maas en Waal behoorde toen tot het Départment des Bouches du Rhin, arrondissement Nimuèges. De voertaal was Frans en in een overlijdensakte van 1813 of een trouwakte van 1807 staat dan ook Guillaume Hoes i.p.v. Willem Hoes en Pierre Hoes i.p.v. Peter Hoes.
Het was tevens de periode van de zogeheten conscriptie oftewel inschrijving voor de krijgsdienst. Zeer waarschijnlijk zijn er familieleden geweest die gevochten hebben in Duitsland, Rusland, e.d. en nooit zijn teruggekeerd.
In 1814 werd Napoleon verslagen en Nederland "herboren".
(Uit "Kerk en Parochie St. Victor te Batenburg", 1976).
In het oude stadje Batenburg is nooit een schuilkerk geweest, de rooms-katholieke parochies Demen en Dieden aan de overkant van de Maas (op nog geen kilometer afstand) waren niet zo moeilijk te bereiken.
Meer dan een jaar nadat er in het najaar van 1794 een eind was gekomen aan het oude bewind kreeg Batenburg in 1796 met behulp van de Franse legers weer een eigen pastoor. Dat was Antonius van Lunnen uit Wychen, die voor de kerkelijke diensten de beschikking kreeg over een klein schuurtje aan de Grootestraat.
Dit gebouwtje is nu nog. Dat is niet het geval met de tweede schuilkerk, het z.g. "Lanckhuis", dat op de hoek van de Grootestraat en de Dijk stond. De tweede pastoor, Franciscus Smits, vormde samen met Franciscus Hoes en Antonius Verhoeven het kerkbestuur.
Zoals het "In perpetuam memoriam" op een steen in de torenmuur vermeldt, is op 13 maart 1874 de eerste steen voor de nieuwe kerk van Batenburg met de gebruikelijke plechtigheden gelegd door Johannes Steeg.
Deze Jan Steeg, die ook wethouder en kerkmeester was, zegde toe de kerk geheel te zullen betalen, mits de overige parochianen zouden zorgen voor een "even schone pastorie". Hij betaalde daarvoor f. 50.000,= en gaf later, toen de kerk bijna voltooid was, nog eens f. 20.000,= voor het altaar, de ornamenten en de versieringen.
De bouw van de kerk ging niet zonder bezwaren. Er waren vijf inwoners die in maart 1873 bezwaar maakten omdat zij meenden dat hun belangen en die van anderen geschaad zouden worden.
Een openbaar weggetje was door het kerkbestuur aangekocht. Dit weggetje liep langs de familie van Koolwijk, die in de Grootestraat woonde. De kerk is ten dele op dit weggetje gebouwd.
De ondertekenaars van het bezwaarschrift waren vijf mensen, wier namen eveneens in dit stuk genealogie voorkomen: Cornelis v.d. Koolwijk sr., J. v.d. Velden, weduwe Dirk Hoes, weduwe S. Mooren en G. van Oirsouw.
De pastorie heeft ongeveer f. 14.000,= gekost. Alle parochianen droegen naar rato bij. Een collecte bracht f. 6000,= op. Enkele particulieren schonken grote bedragen, waaronder Theodora Hoes f. 300,= en Jacoba v.d. Oever (weduwe van Theodorus Hoes) f. 1000,=. Bovendien schonk de laatste een stuk land ter waarde van f. 7500,=.
Al in 1852 schonken Theodorus Hoes en zijn echtgenote Antonia v.d. Oever aan de toenmalige kerk van Batenburg een klok van 60 pond, die de naam St.Victor kreeg. Dit kleine klokje heeft waarschijnlijk ook vele jaren in de nieuwe kerk gehangen, want pas in 1908 is er in de archieven sprake van de aanschaf van luidklokken.
De oudste doop-, trouw- en begraafboeken van de Nederduits-Gereformeerde Kerk te Batenburg beginnen in 1673, het begraaf/overlijdensboek zelfs al in 1649 (met hiaten).
Hoewel zij katholiek waren staan merkwaardigwijs de oudste gegevens van de familie Hoefs toch in deze boeken. In de eerste helft van de 18e eeuw en daarvoor werden zij meestal gedoopt in de N.G.-kerk te Batenburg. Ook een wettelijk huwelijk werd in die tijd gesloten voor schout en schepenen of voor een dominee van de staatskerk. In Gelderland koos men meestal voor het laatste.
Pas in de tweede helft van de 18e eeuw vindt de registratie van het dopen en trouwen van katholieken uit Batenburg plaats in de boeken van o.a. Demen.
Wanneer katholieken vanuit Batenburg de Maas overstaken naar Demen of Dieden om daar hun kind te laten dopen, te huwen of daar aan hun godsdienstige plichten te voldoen, gingen zij in feite naar een gebied waar godsdienstvrijheid bestond, de "Stad en Heerlijkheid Ravenstein".
Voor meer historie over Batenburg wordt verwezen naar het onderdeel "Kastelen" in de officiële website van de plaats Wijchen, waar Batenburg een onderdeel van vormt:
Wapen Batenburg