Geschiedenis van familie HOES - Nieuwleusen

Voor zover bekend is er geen relatie tussen de Nieuwleusen-tak het geslacht Hoes en die van de omvangrijke Berghem-tak.

In genealogisch opzicht is de Nieuwleusen-tak lastig, omdat de betreffende doop-, trouw- en begraafboeken in de diverse plaatsen bijna uitsluitend patroniemen als achternaam bevatten, zoals Jacobs, Jans, Berents en Alberts, terwijl ook de zo belangrijke doop- en huwelijksgetuigen ontbreken.

Niet alleen in de DTB-boeken, maar ook in rechterlijke en andere archieven ontbrak de eerste twee eeuwen de naam HOES.
Die naam komt pas naar voren na de invoering van de Burgelijke Stand in 1811. Een uitzondering daarop vormt Gerrit Hoes (tak-III) die bij de volkstelling van 1795 duidelijk zijn ware naam opgeeft.

Op bevel van Napoleon moeten de Nederlanders in 1811 een familienaam aannemen.
Deze maatregel was vooral van betekenis voor provincies als Drente, Overijsel en Gelderland, waar men zich veelal bediende van een partronymicum, d.w.z. dat men iemand noemde door behalve zijn voornaam ook te vermelden van wie hij een kind was, bijvoorbeeld Jan Willems(zoon), Willemsz.
In Salland en Twente werd ook vaak de naam van de boerderij gebruikt als familienaam.

De uitvoering van het decreet van Napoleon van 18 augustus 1811 ondervond nogal wat vertraging, omdat het kennelijk als een gril van de bezettende macht werd gezien.
Op 17 mei 1813 werd de termijn verlengd tot het einde van het jaar, maar toen dat zover was had Napoleon al het veld moeten ruimen.
Op 8 november 1825 werd het voor de derde keer bij Koninklijk Besluit verplicht gesteld om een vaste geslachtsnaam aan te nemen.

Een klein stukje geschiedenis over Nieuwleusen zelf.
Nieuwleusen dateert van 1632 en is eigenlijk een samenvoeging van het noordelijke gedeelte van de marke Dalfsen (meestal Rozengaarde genoemd), de buurtschappen Ruitenveen/Ruitenhuizen (Schoutambt Zwolle/Zwollerkarspel) en zes huizen behorende tot het schoutambt Staphorst, Rouveen en IJhorst.
Oorspronkelijk waren al deze gebieden braakliggende wildernis en veen, toebehorende aan de bisschop van Utrecht, die ze in de jaren 1100-1200 uitgaven aan kolonisten tegen betaling van een bepaalde rente.

In de eerste helft van de 17e eeuw ontstond in het westelijk gedeelte enige bewoning. Aan de Nieuweweg naar Rouveen (de tegenwoordige Nieuwendijk) werd in het zuiden een tolhuis gebouwd, terwijl ter hoogte van de Lichtmis de herberg "Het Pannenhuys" ontstond.
In 1663 kreeg Nieuwleusen zijn eerste predikant, vijf jaar eerder al een school.
Rond 1700 telde Nieuwleusen 70 huizen. Toen de gemeente Nieuwleusen in 1818 werd gevormd, bedroeg het inwonertal 1031 zielen. In 1829 werd een nieuwe kerk gebouwd.

Voor verdere historie en actualiteit van Nieuwleusen wordt verwezen naar de "kern Nieuwleusen" binnen de officiële website van Dalfsen, waar Nieuwleusen tegenwoordig een onderdeel van vormt:

Nieuwleusen/Informatie  Molen Nieuwleusen (Dommelersdijk)